.

De roeping van grootouders

PREEK  4e  zondag van pasen jaarcyclus B 10 mei 2003

 

LEZINGEN: 1 Joh.3,1-2  Joh.10,11-18 Thema: grootouderschap als roeping.

 

INLEIDING OP DE LEZINGEN

 

Petrus heeft een lamme genezen, met als gevolg een grote toeloop van het volk. Petrus onderrichtte het volk en verkon­digde Christus’ verrijzenis. De hogepriesters en Sadduceeën waren hier­over verontwaardigd en brachten hen voor het Sanhed­rin. Dan volgt de toe­spraak die wij nu gaan horen.

 

PREEK

 

Broeders en zusters,

 

Het is vandaag roepingenzondag. Bij een vormselviering merkte de bisschop eens op dat grootouders in deze tijd weer steeds belangrijker worden. Omdat moeders werken en veel doen buiten het gezin, krijgen grootouders vaak de gelegenheid om een stukje opvoeding aan te vullen waarvoor ouders geen tijd hebben. Grootouders krijgen vaak het verzoek op de kleinkinderen te passen. Grootouders moeten de kleinkinderen opvangen als de ouders in scheiding liggen.  Grootouders moeten steeds vaker de kleinkinderen nar school brengen omdat de eigen ouders werken. In de vakantie mogen grootouders de kleinkinderen opvangen als de ouders moeten werken.

 

Vroeger werd alleen het priesterschap en het religieuze leven als een roeping gezien. Ik zie ook het ouderschap en het grootouderschap als een roeping. God heeft immers het nieuwe leven toevertrouwd aan man en vrouw. Man en vrouw kunnen samen het nieuwe leven verwekken en daarmee Gods scheppingswerk voortzetten. God heeft uit liefde alles geschapen, met name de mens. De liefde tussen man en vrouw is de beste voorwaarde voor een evenwichtige opgroei en geestelijke ontwikkeling van een kind. Daarom is het huwelijk ook een sacrament en het ouderschap een roeping. In deze tijd meer nog dan vroeger. Er zijn stammen en volkeren op deze wereld waarin eigenlijk de grootouders zolang zij leven de kleinkinderen opvoeden omdat zij de wijsheid en de levenservaring bezitten.  Ik weet niet of dat goed is, maar het duidt wel op de belangrijke rol die grootouders kunnen spelen.

 

Een beroemd voorbeeld is de Heilige Wenceslaus. Zijn moeder, koningin van Hongarije, was ongelovig en zelfs antikerkelijk. Maar omdat ze geen tijd had voor de opvoeding, voedde zijn grootmoeder Wenceslaus op en bracht hem tot een heilig leven.

 

Nu hoor ik al iemand zeggen: ”Ja, maar ik mag met mijn kleinkinderen niet over het geloof praten en ze ook niet mee nemen naar de kerk. Dan krijg ik ruzie met mijn dochter of zoon.” Kan zijn. Dan rest ons alleen de kleinkinderen lief te hebben, het goede voorbeeld te geven, waarden als begrip, geduld, tevredenheid, vrijgevigheid, respect, bescheidenheid etc. bij te brengen. En we mogen van onze kinderen op zijn minst het recht op eisen om thuis onze gewoontes aan te houden zoals het bidden voor het eten. Kinderen en kleinkinderen mogen we niet verplichten mee te bidden, maar ze zien wel dat wij het doen en dan komt er toch wel wat bij hen over.  Wij respecteren onze kinderen die hun eigen weg gingen maar zij zullen ons moeten respecteren inclusief onze trouw aan God en de kerk. Als de kinderen op zondag willen komen, heel graag, maar ze moeten accepteren dat we eerst naar de kerk gaan.

 

Maar we moeten niet te bang zijn. Sommige ouders weten niet goed raad met het geloof, maar hopen stilletjes dat hun kinderen bij opa en oma er toch iets van meekrijgen. Dat zij ze eens meenemen naar de kerk of leren bidden.  Dat zij voor de kinderen bidden en een kaarsje opsteken. Dat zij eens met hen praten over dood en leven, over Jezus of Maria, over relaties en geloof.

 

Mijn advies is: nooit iets opdringen, nooit spreken over verplichtingen, nooit veroordelen, maar wel uitnodigen, getuigen, bevestigen, tekens geven, signalen uitzenden, kleine zaadjes verspreiden van het geloof. Een uitnodiging is nooit een belediging. Zeggen dat je voor hen bid kan geen kwaad. Vroeg of laat komen ze wel weer terug op wat ze van huis uit hebben meegekregen. Misschien pas na uw dood. Dat kan. Zolang u nog leeft denken uw kinderen: “pa en ma bidden wel voor me. Dan hoef ik het niet te doen”. Maar als u er niet meer bent dan gaan ze nog eens nadenken over alles wat u hen meegegeven hebt of voorleefde.

 

Jezus is de goede herder. Grootouders zijn het ook een beetje. Jezus zegt: “Ik heb nog andere schapen die niet uit deze schaapsstal zijn. Ook die moet ik leiden”. Hij bedoelt daarmee niet-joden die tot geloof in Hem komen.  “Het zal één kudde worden”, zegt Jezus. Joden en heidenen zijn samen de ene kerk geworden. Ik wil een vergelijking maken met de grootouders: zij zijn de goede herder en ze hebben niet alleen hun kinderen om te leiden, maar ook de schoonkinderen, de kleinkinderen en hun vrienden en vriendinnen. Opa en oma zijn de bindende factor in de familie. De goede herders. Door God geroepen.

 

Voor al die grootouders en ouders die er moeite mee hebben om met hun kinderen over het geloof te praten wil ik nog eens herinneren aan de heilige Monica, de moeder van Augustinus, die aanvankelijk voor zijn bekering haar zoon Augustinus helemaal de verkeerde kant op zag gaan en er niet over kon praten. Ze zei: “Ik heb niet veel met mijn kinderen over God gepraat, maar wel veel met God over mijn kinderen gepraat”.