ZALIG DIE NIET ZIEN EN TOCH GELOVEN.
Cp2-2022 Gouda Moordrecht Schoonhoven Haastrecht
INLEIDING
Broeders en zusters,
We zijn hier bijeengekomen op de tweede zondag van pasen. We zijn hier bijeen zoals de apostelen na de dag der verrijzenis: zij wisten nog niet goed wat ze met de nieuwe gebeurtenissen aan moesten. Maar Jezus kwam in hun midden staan en zei: “vrede zij u”. Ook ik heb net die woorden tot u gezegd omdat ook wij hier Jezus in ons midden mogen verwachten. Hij leeft, maar niet als verre vreemdeling; maar in en door de verzamelde gelovigen. Zo’n gemeente zo’n kerk-in-zijn-geest dient saamhorig en eensgezind te zijn. Ook een saamhorige kerk kan moeilijke tijden doormaken maar door alles heen mag er sprake zijn van toekomst en vreugde. Laten we eerst bidden om vergeving voor ons ongeloof en onwilligheid om Gods woord aanvaarden.
SCHULDBELIJDENIS
Heer, die verrezen zijt om ook ons tot nieuw leven op te wekken, …
Christus, die in ons midden komt en ons vrede geeft als wij eensgezind bidden en leven in uw naam, …
Heer, die uw apostelen uitgezonden hebt om onze zonden te vergeven..
INLEIDING OP DE LEZINGEN
De eerste lezing speelt zich al af na Pinksteren. We zullen in de komende weken steeds verhalen horen uit het boek van de Handelingen der apostelen. We zien daarin de gevolgen van de verrijzenis van Jezus voor het leven van de christenen. In de eerste lezing is er sprake van ‘de overigen’ die zich niet bij de apostelen durfden te voegen. De overigen, dat moeten de hogepriesters en Schriftgeleerden zijn die ook in de zuilengangen van Salomon verbleven en daar werkten. Het gewone volk sloot zich juist wel bij hen aan. Het evangelie begint op de avond van de eerste dag van de week: Dat is de avond van de paasdag;. Eigenlijk zou het evangelie vóór de eerste lezing moeten komen
PREEK
Er is een fabel over een kikker en een zee-egel. De kikker woonde in een vijver. Die vijver had hij nog nooit verlaten. Op een dag kwam een zee-egel op bezoek. Toen de kikker hem zag vroeg hij: “Wie ben jij?” “Ik ben een zee-egel”, was het antwoord, “en ik woon in de zee”. Toen vroeg de kikker: “Wat is dat, de zee?”. “De zee is een groot, groot water”, antwoordde de egel. “Is het zo groot als deze bron hier?” “Hoe kom je er bij, sprak de zee-egel, men zou miljoenen van zulke vijvers daarmee kunnen vullen”. Toen de kikker dit hoorde, riep hij uit: “Onzin, je bent een leugenaar en een bedrieger! Ga weg uit mijn vijver, ga weg! Ik wil niets meer van jou fabeltjes horen!”.
De kikker geloofde niet omdat hij het niet eerst gezien heeft.
Hoe anders reageerde de grote Newton, de grote natuurkundige uit de 17e en 18e eeuw. Op het einde van zijn boek “De mathematische princiepen van de natuurfilosofie” schrijft hij: “Ik lijk mezelf een kind toe, dat op het strand van de zee speelt en hier en daar schelpen opraapt. Wat wij weten is een druppel; wat wij niet weten een oceaan. De wonderbare inrichting en harmonie van het heelal kan slechts volgens het plan van een alwetend en almachtig Wezen tot stand zijn gekomen” Met recht heeft men dit grafschrift op zijn graf aangebracht: “ Hier rust Newton, de ijverige, vernuftige vorser van de natuur. De grootheid van de verheven God heeft hij met wijsheid bewezen, de eenvoud van het evangelie door zijn leven aangetoond”.
Uit deze verhalen wordt duidelijk dat God ondoorgrondelijk is voor de mens. Hij vraagt ons in Hem te geloven zonder Hem gezien te hebben. Jezus zegt tot Thomas: “Zalig zij die niet zien en toch geloven”.
Zonder geloof kunnen we niet leven. Zelfs de meest doorgewinterde atheïst niet. Wie op de trein staat te wachten gelooft: hij gelooft dat de trein zal komen die in de reisplanner staat aangekondigd. Wie boodschappen gaat doen gelooft: hij gelooft dat de winkel open is en dat hij daar de verlangde goederen zal vinden en mag kopen. Wie een vakantie boekt, gelooft: hij gelooft dat dat land en dat hotel waar hij nog nooit geweest is, werkelijk bestaat en dat hij daar het zwembad en de eetzaal zal aantreffen die in de brochure op de foto stonden. Wie een afspraak maakt om iemand te ontmoeten gelooft: hij gelooft dat de ander op het afgesproken tijdstip zal komen of thuis is om je te ontvangen.
Wie echt niets gelooft, kan zijn agenda wel weggooien. Wie echt niets gelooft die zal zijn huis niet meer verlaten en thuis sterven van de honger. Alles in het leven is gebaseerd op geloof en vertrouwen: geloof en vertrouwen in de natuur, de wetmatigheid in de natuur, in de mens, de betrouwbaarheid van de mens en geloof in eigen kunnen. Als we alles wat anderen zeggen in twijfel trekken, dan hebben we geen leven meer.
We geloven voordat we iets zien. Gelukkig zien we later vaak datgene waar we in geloofden. Ons geloof wordt dan bevestigd en we durven een volgende keer weer op een belofte te vertrouwen.
Dit laatste ontbreekt vaak bij ons geloof in God. Ons geloof in God is een geloof op basis van wat ons doorverteld is door de kerk: door de apostelen, de eerste christenen, de bijbelschrijvers, de kerkvaders, de vele generaties voorouders en tenslotte voor de meesten van ons onze eigen ouders, geloofsgenoten, priesters en religieuzen. We zitten daarbij veelal ons hele aardse leven in de fase van geloven voordat we het zien. Er is ons beloofd dat we na onze dood God zullen zien zoals Hij is. Maar voor de aardse mens is dat niet weggelegd. Een enkeling schijnt God gezien te hebben zoals Hij is: Mozes, Ezechiël, Jezus. Anderen, zoals Stephanus, die bij zijn dood de hemel open zag en Johannes in zijn visioen op Patmos, hebben niet God de Vader gezien, maar de verheerlijkte Christus.
De apostelen en eerste leerlingen hebben ook de verrezen Christus mogen zien. Thomas was daar de eerste keer niet bij. Hij moest geloven zoals wij: het getuigenis van anderen geloven. Hij kon het niet. Hij mocht uiteindelijk de verrezen Heer toch zien. Maar Jezus zegt tegen hem: “Zalig zij die niet zien en toch geloven”. Het zijn één van de weinige woorden die Jezus over de hoofden van de apostelen heen zegt tegen de generaties erna, dus ook tegen ons. Jezus sprak rechtstreeks met de mensen. Hij schreef geen leerboek, geen catechismus. De apostelen ook nog niet. Maar zij schreven wel hun getuigenissen op ter wille van ons. Johannes besluit zijn evangelie dan ook met deze wens: “In het bijzijn van zijn leerlingen heeft Jezus nog vele andere tekenen gedaan welke niet in dit boek zijn opgetekend, maar deze hier zijn opgetekend opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt in zijn Naam.
God heeft kennelijk niet gewild dat we Hem met onze zintuigen leerden kennen. Hij heeft kennelijk gewild dat we alleen in Hem geloven op grond van getuigenissen. Geloven is kennelijk een deugd die bij ons menszijn hoort.
God onttrekt zich aan onze wetenschappelijke en zintuigelijke waarneming. Thomas mag de Verrezen Heer even aanraken, maar Maria Magdalena aan wie Hij het eerst verscheen, zoals we vorige week hoorden, mocht dat niet. Tegen haar zei Jezus toen ze zich aan Hem wou vastklampen: “Hou me niet vast, want Ik ben nog niet opgestegen naar mijn en uw Vader.”
God is ongrijpbaar en ondoordringbaar. Hij vraagt ons te geloven en daardoor te leven in zijn Naam. Zalig die niet zien en toch geloven.
Een tweeling nog vóór de geboorte in moeders schoot. Vraagt de eerste: ‘Geloof jij in het leven na de geboorte?’
‘Natuurlijk’, zegt de tweede, ‘Er moet wat zijn. Misschien is ons bestaan hier enkel een voorbereiding op het leven na de geboorte.’
‘Flauwe kul! Er is geen leven na de geboorte. Hoe zal deze er dan uitzien?’
‘Ik weet het niet precies, maar ik stel mij veel licht voor en wij zullen lopen met de eigen voeten en eten met onze eigen mond.’
‘Lariekoek: zelf lopen en zelf eten… Voor het lopen is er hier geen plek en voor het eten hebben wij toch de navelstreng? Er is geen leven na de geboorte.’
‘De navelstreng is wel heel kort, Dat kan toch niet alles zijn? Ik ben ervan overtuigd dat er na de geboorte iets heel nieuws begint, iets wat wij gewoon nog niet kennen. ‘
‘Maar, er is nog niemand teruggekeerd na de geboorte? Het leven eindigt hier in deze smalle, donkere omgeving. ‘
‘Nou, ik weet het niet helemaal hoe het leven na de geboorte zal zijn. Maar in elk geval zullen wij er onze moeder ontmoeten en zal ze voor ons zorgen. ‘
‘Moeder ? Jij gelooft in een moeder? En waar is – volgens jou – deze moeder?’
‘Overal om ons heen natuurlijk. Zonder haar zouden wij er niet zijn. ‘
‘Ik geloof er niets van. Ik heb nog nooit een moeder gezien, dus bestaat ze niet!’
“Misschien is ze niet te zien, maar af en toe, als wij helemaal stil zijn, kan ik haar horen zingen en ik voel haar hand over onze wereld strelen. Weet je, volgens mij begint het leven toch pas na de geboorte.”
(Monseigneur Uran, aartsbisschop van Slovenie)