Vertrouwen in de toekomst

PREEK VAN DE WEEK      28e ZONDAG JAAR A 2017 Pijnacker, Bergschenhoek en Bleiswijk

 

LEZINGEN:                                Jesaja 25,6-10a  en   Mt.22,1-14

THEMA: Vertrouwen in de toekomst

 

Deze week is het nieuw regeerakkoord gepresenteerd. Het heeft als thema: “Vertrouwen in de toekomst”. Dat motto zou ook als titel boven de lezing van Jesaja kunnen staan. Jesaja voorspelt aan het eind van de tijd van de ballingschap een toekomst waarin alle volken tot hun recht komen: er zal welvaart zijn en genoeg te eten voor iedereen: vette spijzen en belegen wijnen.

Dat komt een beetje overeen met het regeerakkoord waarin staat dat iedereen er op vooruit gaat. Financieel gezien, dan wel te verstaan. Qua inkomen. Daar staat dan wel tegenover dat er weer enkele voorrechten wegvallen, zoals vrijstelling van het eigenwoningforfait. En de BTW gaat omhoog zodat de meest koopkrachtigen indirect wat meer belasting gaan betalen. Het geld moet toch ergens vandaan komen. De oppositie is er als de kippen bij om het wegvallen van voordelen en voorrechten een boete te noemen voor goed gedrag. Ik ga daar verder niet op in, want ik mag in mijn preek geen politieke uitspraken doen.

 

Dus ik kom terug op het motto van het regeerakkoord: vertrouwen in de toekomst. Dat had Jesaja ook. Niet alleen het joodse volk, maar alle volken zullen het goed hebben. Dat is natuurlijk ook het ideaal van Jezus en van de kerk. Alle mensen zijn uitgenodigd op het feestmaal van het Rijk der hemelen. Jezus gebruikt daarvoor de parabel, de gelijkenis van het koninklijk bruiloftsfeest.

 

Wie zijn de genodigden in het evangelie die niet willen komen? Het zijn mensen die naar hun akker of naar hun zaken gingen. De rijken dus. Het herinnert me aan de uitspraak van Jezus: voor een rijke is het moeilijker het rijk der hemelen binnen te gaan, dan voor een kameel door het oog van een naald te kruipen.

 

Maar, tot wie spreekt Jezus als Hij deze gelijkenis vertelt? Tot de hogepriesters en oudsten. Dat waren de religieuze leiders van het volk. Zij zijn kennelijk de genodigden die niet wilden komen. Kennelijk misbruikten zij hun religieuze macht om zichzelf te verrijken.

Dat is in de kerk ook wel gebeurd, in de donkere middeleeuwen toen vele pausen en bisschoppen rijk waren en politieke macht hadden.

Je hoort ongelovigen wel eens zeggen dat de kerk vroeger de mensen dom en arm gehouden heeft. Maar de kerk heeft door vele religieuzen vroeger juist gratis onderwijs gegeven aan de armen en het in de derde wereld voor de armen opgenomen, soms ten koste van het leven van vele missionarissen. Zij kwamen een boodschap van liefde en vrede brengen, maar werden vermoord zoals de koninklijke dienaren in het evangelie.

 

Wat zegt de gelijkenis ons dan, gewone burgers?

 

Wat mij in het evangelie bij nauwkeurig lezen opviel, dat was het zinnetje: “Daarop zond hij andere dienaars met de opdracht: zegt aan de genodigden: zie ik heb mijn maaltijd klaar, mijn ossen zijn geslacht…” Er staat dus niet dat de dienaar moeten zeggen: “de koning heeft een maaltijd klaar”, maar heel persoonlijk: “ik heb mijn maaltijd klaar, met mijn ossen.” De koning heeft er zelf veel voor opgeofferd en heeft zelf de maaltijd bereid en nodigt persoonlijk zijn gasten uit. Hij biedt de genodigden nog een herkansing. Zoveel waarde hecht hij aan hun komst. De koning is hier een beeld van God. God nodigt ieder van ons persoonlijk uit om in zijn Rijk te komen. Hij verlangt naar ons met een grote liefde.

 

In de gelijkenis in het evangelie komt geen van de eerstgenodigden. De houding van koning slaat dan om van verlangen en liefde in toorn. Hij geeft de moordenaars de doodstraf en laat hun stad in brand steken.

Hier houdt naar mijn idee de vergelijking tussen de koning en God op. De doodstraf voor de moordenaars is niet in de geest van Jezus: Was het een bestaand verhaal dat de mensen kenden en dat Jezus in tact laat?

Of vertelt hij het zo scherp als een waarschuwing?

 

Uiteindelijk gaat het feest door en mogen gewone mensen komen, slechten zowel als goeden. Ja, ook de slechten mogen blijven. We weten dat Jezus ook met slechte mensen omging. Natuurlijk in de hoop dat ze zich zouden bekeren, zoals Zacheus dat gedaan heeft toen Jezus bij hem aan tafel ging.

 

Toch wordt er weer iemand uitgegooid. Die heeft geen bruiloftskleed aan. Het kan niet gaan om een arme drommel die geen geld had voor nieuwe kleren, want de dienaars moesten gewoon iedereen van de straat halen. De bruilofsklederen werden kennelijk gratis uitgedeeld. Het bruiloftskleed moet dus symbool staan voor wat anders. Het bruiloftskleed zie ik als het symbool van een juist motief om zich in te zetten voor het Rijk Gods. Als je je bijvoorbeeld inzet voor de kerk om eer en aanzien te krijgen, dan ben je niet voor de bruiloft gekleed. Ik ken iemand die collecteerde voor goede doelen, maar later bleek dat ze het collectegeld in haar eigen zak stopte. We schrikken steeds en zijn terecht verontwaardigd als we zulke dingen horen. Maar we mogen door deze schokkende beproevingen ons geloof niet verliezen, want zelfs één van de twaalf apostelen was een dief, die uit de gezamenlijke beurs van Jezus en de apostelen geld wegnam: Judas.

 

Het gaat er in het evangelie uiteindelijk om dat we onszelf onderzoeken: we hebben dan misschien een eerste uitnodiging van Jezus wel aangenomen om het Rijk Gods binnen te gaan, want we zijn gedoopt en gaan naar de kerk. Maar hebben we ons doopkleed nog aan? Hebben we het bruiloftskleed aan? Onderzoeken wij regelmatig onze levenshouding? Vragen we nederig om vergeving als we gefaald hebben? Zoeken wij boven alles de wil van God? Zijn we bereid alles opzij te zetten voor het Rijk Gods? Met name materiele voordelen, tijd en ruimte? Zetten we ons in voor rechtvaardigheid en gelijkheid en vrede voor alle volkeren en vreemdelingen? Of laten wij toch onze bezittingen en onze zaken voorgaan?

 

Wanneer we de uitnodiging van de Heer aannemen om op het bruilofsfeestmaal van Jezus Christus te komen, dan mogen we vertrouwen hebben in de toekomst.