.

Van donker naar licht.

PREEK VAN DE WEEK      PASEN  JAAR C 2023

 

LEZINGEN: EERSTE LEZING:  Handelingen 10,34a+37-43 en Kol.3,1-4                                                             EVANGELIE: Johannes 20,1-9

THEMA: Van donker naar licht

 

INLEIDING EERSTE PAASDAG

 

Wie met zijn rug naar de zon staat, ziet alleen zijn schaduw. Wie niet gelooft ziet veel schaduwen in het leven: ziekte, ongelukken, fraude, machtsmisbruik, haat, ontrouw, terrorisme, in één woord: het kwaad. Als het leven duister voor ons is, dan moeten we ons omdraaien naar het licht. Dan worden we verlicht en verwarmd. Met andere woorden: als we in het duister leven, lijden en vragen naar het waarom, dan moeten we ons omkeren naar Christus, de Verrezen Christus, het licht van de wereld. Dan worden we door zijn liefde verlicht en verwarmd.

Van duisternis naar licht. Dat is het thema van deze viering.

 

PREEK

 

Het kan heel donker zijn in iemands leven. Letterlijk bijvoorbeeld als je je gezichtsvermogen verliest. Mensen zonder werk, zonder familie, zonder vrienden. Of als mensen een dierbare levenspartner hebben verloren, een kind, een broer of zus, een vriend, een kennis, misschien bij een ramp of door oorlogsgeweld zoals in de Oekraïne. Vluchtelingen die huis en haard hebben moeten verlaten en in een wildvreemde wereld verder moeten leven, in een land waarvan ze de taal niet kennen en dus niet kunnen praten om hun verhaal kwijt te kunnen.

 

Het kan verschrikkelijk donker zijn in je leven. Waar vinden we licht in de duisternis?

 

In het evangelie komen we mensen tegen die ook in diepe droefheid en duisternis verkeerden:

Op de eerste dag van de week kwamen Maria Magdalena en andere vrouwen vroeg in de morgen – het was nog donker – bij het graf. Petrus, Johannes en de andere apostelen volgden. Het graf is leeg. Christus was verrezen. Ongelofelijk. Wie had dat voor mogelijk gehouden. Er kwam weer licht in hun leven. De zon ging weer op. Een nieuwe schepping begon. Een nieuw tijdperk in de mensengeschiedenis. De dood is overwonnen.

 

Daarmee is het kwaad nog niet uit de wereld verdwenen. Evenmin ziektes en rampen. Ieder mens zal vroeg of laat sterven. Maar de terroristen hebben niet meer het laatste woord, de dood is niet het einde.

Al het kwaad en alle ellende is als een tunnel: we moeten er door heen. Maar aan het einde is er licht.

 

Dat is de ervaring van vele mensen die klinisch dood zijn geweest, maar in dit leven zijn teruggekeerd: zij hebben allen in een donkere tunnel gezeten, maar zagen aan het eind daarvan licht. En mensen die heel dicht bij dat licht gekomen zijn, hebben dat licht geïdentificeerd als de Verrezen Heer Jezus Christus. Ze zijn door dat licht of door andere stemmen teruggestuurd naar dit leven, maar ze weten allemaal zeker dat er leven is na de dood. Ook mensen die vóór deze bijna-doodservaring ongelovig waren.

 

Mensen die tijdens zo’n bijna-doodservaring teruggestuurd zijn naar de aarde, kregen soms te horen dat ze nog een taak te volbrengen hadden hier in dit leven. Maar dat geldt voor ons allemaal. We zijn hier op aarde geboren om een bepaalde levenstaak te volbrengen.

 

Dat wordt bij onze doop gesymboliseerd door de doopkaars. In de bijbel staat dat we kinderen van het licht zijn. Bij de doop krijgen we de opdracht een licht in deze wereld te zijn. In de doop vieren we dat we met Christus ten leven zijn gewekt (Kol.3,1). Het ontsteken van de doopkaars aan de paaskaars is daar een symbool van.

“Als u dan met Christus ten leven bent gewekt, zint dan op het hemelse, niet op het aardse”, zegt Paulus.

Nog veel meer bijbelteksten spreken over het licht:

Mt.5,14 en 16: “Gij zijt het licht der wereld. Zo moet uw licht stralen voor het oog van de mensen, opdat zij uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is.”

 

Ik heb een mooi middeleeuws verhaal gehoord over een ridder die op bedevaart naar het graf van Jezus  ging. In de middeleeuwen was dat een lange gevaarlijke reis. Er waren geen auto’s of vliegtuigen. Lange reizen maakte men met een paard. Over het graf van Jezus heen heeft men een hele grote kerk gebouwd. In die kerk bij het graf brandt altijd een kaars: de Godslamp.

 

Deze ridder had een belofte gedaan. Hij wilde het licht van het heilig graf over de landwegen zijn eigen kerk binnendragen om daardoor een oude zware schuld te verzoenen. Hij had er echter geen vermoeden van hoe zwaar de vervulling van deze belofte zou zijn.

 

Na een lange reis bereikte hij veilig Jeruzalem.  Zo gauw hij kon ging hij naar de grafkerk. Vol eerbied knielde hij neer.  Daarna bleef hij nog een tijdje in deze stad waar Jezus zoveel geleden had. Toen hij de terugreis aanvaardde ging hij nog eenmaal naar de grafkerk.

De kruisvaarder knielde en nam afscheid. Hij gaf zijn lantaarn aan de priester. Deze stak, aan de grote lamp naast het heilig graf,  het licht in de lantaarn van de ridder aan. Hij zegende het licht en zegende de kruisvaarder. Deze begaf zich welgemoed op de thuisreis.

 

Onderweg werd hij door een vijandelijke troep aangevallen. Hij nam de lamp onder zijn linker arm. Met zijn rechter pakte hij zijn zwaard en reed zonder angst de vijanden tegemoet. Die zagen het flakkerend vuur onder de arm van de ruiter en geloofden dat het een geheim wapen was. Ze stoven uit elkaar en sloegen wild op de vlucht.

 

De ridder kwam aan een diepe rivier. In de verste verte was er geen vaartuig,  evenmin een brug. Hij sprak zijn paard vriendelijk toe en gaf hem een paar handen vol haver.  Toen waagde hij het op het zwemmend paard de rivier over te steken. De lamp hield hij boven zijn hoofd vast.  Zij mocht niet doven. Het paard hield dapper vol. De lamp brandde. -Zo doorstond hij nog menig ander gevaar.

 

Op een middag kwam hij aan een eenzame hut. Hij ging erheen en hoopte voor zichzelf en voor zijn paard een bron te vinden. Hij vond er een arme oude vrouw. Ze lag op een armmoedig bed en rilde van de koorts en de kou. Hij sprak haar vriendelijk toe en gaf haar wat te eten. Zij klaagde haar nood. Het vuur in de haard was uitgegaan. Ze was te zwak om nieuw vuur te gaan halen of het met vuurstenen aan te slaan. Daarom had ze in de koude nachten een zware longontsteking opgelopen. Ze kon zich zelfs geen warme thee inschenken tegen de verkoudheid. De ridder bood hulp. Hij vertelde van zijn heilig vuur en stak daarmee de haard van de zieke weer aan. Tenslotte begaf hij zich weer op weg.

 

In de avond ging hij aan de rand van een bos liggen om te slapen. In het donker kwam een nachtvogel. Die stootte de lamp omver. Het licht doofde.

Toen de ridder tegen de morgen ontwaakte, viel zijn eerste blik op de lantaarn. Het was donker. Hij werd door grote schrik bevangen. Was nu zijn avontuur ten einde?

Toen herinnerde hij zich de oude zieke vrouw voor wie hij het haardvuur weer aangestoken had. Er bleef hem niets anders over dan daarheen terug te keren.

 

Het was al middag toen hij bij de hut van de oude vrouw terugkwam. Aarzelend trad hij binnen. De vrouw begroette hem vol vreugde en wees direct op de haard: “Het vuur brandde nog!” Godzijdank. De ridder sprongen de tranen in de ogen. Hij had een mens geholpen. Daar was het heilige vuur blijven branden. Voorzichtig stak hij het licht van het heilig graf aan het haardvuur van de arme hut weer aan.

 

Vaak beleefde de ridder vreugdevolle momenten. Dan ontmoette hij priesters en gelovigen en mocht hij met het heilig licht de kaarsen in hun kerken aansteken. Zo liet hij een lichtend spoor achter zich van brandend vuur uit Jeruzalem.

 

Toen hij thuis kwam haalde men hem in feestelijke processie in. De ridder droeg de lantaarn met het heilig vuur van het graf van Jezus naar het altaar van zijn eigen kerk. Ademloos keken de mensen toe.  Met het vuur in de lantaarn werd de paaskaars van de kerk aangestoken. Maar behalve dit licht brandde er voortaan nog een licht: in het hart van de ridder was een licht opgegaan. Daar brandde een vuur dat nooit meer doofde.

 

We hebben allemaal de taak licht te brengen in het leven van medemensen die in duisternis verkeren. Zoals de engelen de blijde boodschap overbrachten aan de vrouwen bij het graf, en zoals die vrouwen de opdracht kregen dat licht weer aan de apostelen over te brengen, zo hebben wij allen de taak het licht van Pasen door te geven. Om engelen van het licht te zijn. Mogen we ons daarvan bewust worden in deze paasviering …..

 

en als we dadelijk weer onze doopkaars of het paaskaarsje ontsteken en onze doopbeloften vernieuwen.