PREEK VAN DE WEEK DRIEKONINGEN ZONDAG JAAR C 2013 Berkel en Rodenrijs
LEZINGEN: EERSTE LEZING: Jesaja 60,1-6 en EVANGELIE: Matteus 2,1-12 THEMA: Op zoek naar Jezus
Beste mensen,
Ter afsluiting van de kersttijd vertel ik nog eenmaal een kerstverhaal, een oude legende.
Arteban de Medier reed op zijn snelle paard door de donkere nacht. Samen met zijn vrienden Balthasar, Caspar en Melchior had hij de oude boeken bestudeerd. Ze waren ervan overtuigd dat die nieuwe ster het teken was dat de beloofde Koning geboren zou worden. Arteban had zijn huis en zijn bezittingen verkocht en kocht er drie schitterende edelstenen voor. Deze wilde hij aan de nieuwe Koning geven als teken van zijn geloof. En nu reed hij snel door de nacht om op tijd te zijn bij zijn vrienden.
Plotseling hield zijn paard in.Wat was dat? Er lag een donker voorwerp op de weg. Arteban steeg af. In het sterrenlicht zag hij dat het een mens was. Aan de magere pols voelde Arteban dat de man haast dood was. Toch greep de vreemdeling nog zijn kleren vast en keek hem smekend aan. Arteban stond in tweestrijd: wat moest hij doen? Helpen en te laat komen? Hij bad om wijsheid, verzorgde de onbekende en bracht hem naar de stad.
Dit kostte hem heel veel tijd. Daardoor miste hij zijn vrienden; hij moest zijn paard en een diamant verkopen om een kameel en voedsel te kopen voor de tocht door de woestijn. Weken later kwam Arteban aan in Bethlehem. Hij was moe, maar vol hoop dat hij nu zijn parel en robijn aan de Koning kon aanbieden.
De straten waren leeg. Door een open deur hoorde hij een vrouwenstem zingen. Hij ging er binnen en vond een vrouw die haar kindje in slaap suste. Zij vertelde hem van de drie wijzen uit het oosten, hoe ze naar het stalletje op het veld waren gegaan, hoe ze het Kindje van Maria en Jozef aanbaden en goud, wierook en mirre aan zijn voetjes hadden neergelegd. Spoedig daarna waren ze vertrokken en ook Jozef, Maria en het Kindje waren weggegaan.
Plotseling klonk er een woest lawaai: het geluid van trompetten, paarden en schreeuwende vrouwen, die riepen: “De soldaten! Ze vermoorden onze kinderen!” Het gezicht van de moeder werd wit van angst. Arteban stond onmiddellijk op en ging voor de deur staan. Er kwamen juist soldaten aan met bebloede zwaarden.” De aanvoerder liep voorop; Arteban riep hem zacht en zei: “Ik ben hier alleen en ik wil u deze parel geven als u mij met rust laat”. De aanvoerder greep haastig de parel en riep: “Voorwaarts, hier zijn geen kinderen” .
En Arteban trok weer verder, op zoek naar de Koning. Er gingen vele jaren voorbij waarin hij zocht, raad vroeg, reizend van plaats naar plaats. Hij kwam door streken waar hongersnood en armoede heerste, hij verzorgde de zieken, gaf hongerigen te eten, kleedde de naakten. Hij werd oud, toch vergat hij zijn doel niet: in zijn gordel droeg hij de robijn, en hij was vastbesloten deze aan de Koning te geven.
Na 33 jaar kwam hij, net als ieder jaar, weer in Jeruzalem. Het was in de tijd vlak voor het paasfeest. Op straat liepen de mensen allen een kant op. Arteban sloot zich erbij aan en vroeg wat er gaande was. “We zijn op weg naar Golgotha”, antwoordden zij, “daar zullen twee rovers gekruisigd worden tegelijk met een zekere Jezus. Pilatus heeft hem veroordeeld omdat hij beweerde de Koning van de Joden te zijn.” Toen Arteban dit hoorde, moest hij direct denken aan de ster: zou deze Jezus de Koning zijn die 33 jaar geleden in Betlehem geboren was? Hij zei bij zichzelf: “Gods wegen zijn wonderlijk: nu vind ik de Koning in de handen van zijn vijanden, en ik kom juist op tijd om hem vrij te kopen met mijn robijn”. Hij volgde zo vlug hij kon de menigte.
Juist bij de poort van de stad kwam er een troep soldaten aan die een meisje meesleurden. Toen zij de wijze zag, rukte ze zich los en wierp zich aan zijn voeten neer. “Red mij”, smeekte ze, “ze hebben mij meegenomen om als slavin te verkopen, om zo de schuld van mijn vader te voldoen. Toe, Heer, red mij! ” Arteban beefde. Tweemaal had hij de edelstenen, de tekens van zijn geloof, gegeven voor zijn arme medemensen. Nu stond hij voor een derde en laatste keuze. Hij haalde de robijn tevoorschijn en zei: “Hier heb je je losgeld, kind; het is het laatste van de geschenken die ik aan de Koning had willen geven”
Terwijl hij dit zei, werd het snel donker, de aarde beefde en muren trilden, stof vloog door de lucht, soldaten vluchtten weg. Arteban en het meisje verscholen zich bij de stadsmuur. Zijn zoeken was uit, hij kon de Koning niets meer aanbieden, zijn levensdoel was mislukt. Opnieuw schudde de aarde en een steen viel naar beneden en trof Arteban aan het hoofd. Toen het meisje zich over hem heen boog, bang dat hij dood was, hoorde ze een zachte stem, maar ze verstond haar niet. Toen sprak Arteban alsof hij iemand antwoord gaf: “Heer, wanneer zag ik U hongerig en gaf U te eten of dorstig en gaf U te drinken? En wanneer zag ik U ziek en ben U komen bezoeken, of naakt en heb U gekleed? Al 33 jaar zoek ik U en nooit kon ik U vinden”. Hij zweeg en weer klonk die zachte stem, maar het meisje kon haar nu wel verstaan: “Voorwaar, Ik zeg u: al wat gij gedaan hebt voor een van de geringsten van mijn broeders, dat hebt gij voor Mij gedaan”. Er kwam een laatste, lange zucht over Artebans lippen; zijn schatten waren aangenomen door de Koning.
De ouderen onder ons zijn opgegroeid in een tijd dat alles zeker was. Men dacht alles te weten, ook van God. De leer en de dogma’s van de kerk omvatten heel de waarheid. Wie zijn catechismus had geleerd die kende God. En ook waar je God kon ontmoeten stond vast: in de 7 sacramenten, met name in de eucharistie, in bedevaartsplaatsen, in Rome, in het spreken van paus en bisschoppen. En buiten de kerk was er geen heil te vinden.
De jongere generatie onder ons is opgegroeid in een tijd waarin door wetenschappelijke ontdekkingen heel wat leerstukken betwijfeld gingen worden. De vrijzinnige protestantse theoloog Kuitert schreef zelfs een boek met de titel “Het algemeen betwijfeld christelijk geloof”, als tegenhanger van het protestantse gezegde: “Het onbetwijfeld christelijk geloof”. Door radio en tv werd het katholieke geloof vrij bediscussieerd. De KRO wilde in de 70-er en 80-er jaren een podium zijn voor alle meningen. Niets stond meer vast. Gebeden in jongerenvieringen begonnen soms met de woorden: “God, áls U bestaat, doe dan dit of dat…” . Jongeren gingen God zoeken in oosterse mystiek en oosterse godsdiensten, in yoga, zenmeditatie, spiritisme, etcetera, etcetera. Katholieke scholen en instellingen verloren hun identiteit.
Nu zien we een tendens onder de overgebleven christelijke instellingen en scholen om zich weer duidelijker te profileren. Tegenover de zelfverzekerde islam willen de moderne mensen een christelijk alternatief. Zo ontstaat er een nieuwe belangstelling voor het christelijk geloof.
De verhalen van de drie koningen en van de vierde koning maken ons duidelijk dat God zich heeft geopenbaard aan ons in Jezus Christus. Dat is de vaststaande kern van ons christelijk geloof. Maar dat wil niet zeggen dat we Jezus als een soort paspoort op zak hebben. De verhalen van de drie koningen en van de vierde koning maken ons ook duidelijk dat het hele leven een zoektocht blijft naar Jezus en naar God. Er zijn momenten dat we Hem ontmoeten, en momenten dat we Hem weer uit het oog verloren zijn. Dat concludeer ik uit het feit dat de drie wijzen uit het Oosten de ster zagen als een teken van God. God wees hen door die ster de goede weg. Maar op een bepaald moment waren ze dat licht kwijt. En toen zochten ze Jezus op de verkeerde plaats: bij de wereldse machthebbers in de hoofdstad Jeruzalem.
Door adviezen van schriftgeleerden kwamen ze Jezus opnieuw op het spoor en ook de ster zagen ze weer. Ze vonden Hem in Betlehem. De drie wijzen zijn echter weer naar hun land teruggekeerd en hebben Jezus vermoedelijk niet meer teruggezien.
De vierde koning uit de legende, was een leven lang op zoek naar Jezus. Hij vond Jezus pas op late leeftijd en wel de gekruisigde Jezus. Hij vond Jezus in het lijden.
Zo, beste mensen, is er voor iedere mens een andere weg naar God toe. De één vindt God vroeg in zijn leven, de ander laat. Maar ook als we God al jong hebben leren kennen, is Hij als een bliksemschicht, die even verschijnt en weer verdwijnt, nu hier, dan daar. Niemand kan God in bezit hebben.
Daarom is en blijft het hele leven een zoektocht naar God, ook al hebben we Hem al meermaals in ons leven sterk ervaren. De ene keer laat Hij zich zien in iets moois, een natuurverschijnsel zoals een ster, een regenboog, de geboorte van een kind, in de liefde of de hulp van een medemens, de andere keer is Hij ons nabij in het lijden en de dood. Maar altijd maar even. Het geloof is onontbeerlijk om steeds weer naar God te blijven uitzien. Om de moed niet op te geven. In het lied ‘Geef mij kracht’ zingen we: Steeds op zoek naar de waarheid Heer, steeds op zoek naar de liefde Heer, steeds op zoek naar de eenheid, Heer, o geef mij kracht.