.

PREEK 3E ZONDAG VAN PASEN JAAR C

LEZINGEN: Apocalyps 5,11-14 en Johannes 21,1-19

 

PREEK 3E ZONDAG VAN PASEN    Nootdorp en Bergschenhoek  13/14 april 2013

 

De kerk heeft het moeilijk in deze tijd. Wíj hebben het moeilijk in deze tijd want wij zijn de kerk. De maatschappij probeert de kerk naar de rand van de samenleving te drukken. Kerkelijke omroepen worden opgeheven, sommige politieke partijen willen de godsdienstvrijheid inperken, het geloof achter de voordeur houden en bijzonder onderwijs opheffen of in ieder geval een bepaalde moraal voorschrijven, met name op seksueel gebied, kerken moeten voor hun gebouwen gebruikersvergunningen aanvragen en daar dure leges voor betalen, subsidies voor ontwikkelingshulp via kerkelijke organisaties worden ingetrokken.

De kerk wordt steeds meer gelijkgesteld met hobbyclubs en verenigingen die de mensen wat ontspanning en recreatie bieden. De kerk wil inderdaad ontspanning en recreatie bieden maar in een andere zin dan gewoonlijk. De kerk wil ontspanning brengen tussen volkeren en mensen die op voet van oorlog leven. De kerk wil recreatie bieden in de zin van her-schepping: opnieuw tot leven brengen wat dood en verstard is, herstellen wat beschadigd is. De kerk is een gemeenschap die vanuit haar geloof in de Schepper en Vader der mensen wil werken aan de toekomst en aan de voltooiing van de schepping.

 

Dat is meer dan een hobby van een handjevol idealisten. Het is een goddelijke opdracht en een genade voor de hele mensheid.

 

Het is echter niet voor het eerst dat de kerk het moeilijk heeft. Dat was al zo in de eerste eeuw na Christus. In die tijd werd het laatste boek van de bijbel, de Apocalyps, geschreven. Dit boek gaat over de toekomst. Een kerk die het moeilijk heeft wordt daar bemoedigd, getroost en aangespoord om het vol te houden. Dat is een belangrijke boodschap. Omdat de toekomst belangrijk is: voor elke mens afzonderlijk en voor ons allen samen. De toekomst doet een beroep op onze verantwoordelijkheid nu. Wij hebben voor een belangrijk deel de toekomst in handen en zijn er dus verantwoordelijk voor.

 

Eens hopen we allemaal in het Boek des Levens te staan.

Dat boek komt nogal eens in de H.Schrift ter sprake, voornamelijk in de Apocalyps. In dat boek staan de namen van de uitverkorenen. Het betreft hier natuurlijk beeldspraak. Een beeld voor: erbij horen, verbonden zijn met God en met allen die in God geloven en op Hem vertrouwen, opgenomen zijn in een gemeenschap die leeft.

Ook gebruikt de bijbel getallen. Het aantal engelen, levende wezens en oudsten was tienduizenden tienduizendtallen en duizend duizendtallen. Een beeld van ontelbaar velen. Een beeld van de gehele mensheid die God zal prijzen.

 

Ook in het evangelie wordt een getal genoemd. In het net van de apostelen zaten 153 vissen. Ook dit is een symbolisch getal. In die tijd waren er honderddrieënvijftig soorten vissen bekend. Dit getal verwijst zo naar de opdracht aan de apostelen om alle volkeren bijeen te brengen in de netten van het Rijk Gods.

 

De kerk heeft dus de opdracht alle mensen te verzamelen in het Rijk Gods. Dit mogen we nooit uit het oog verliezen. De kerk mag zich niet terugtrekken in een soort getto. De kerk mag geen groepje afgezonderden worden dat zuiver is in de leer en haar handen niet vuil maakt aan wereldse problemen en wereldse zaken. Dat gevaar bestaat in deze tijd weer. Door de verdeeldheid onder elkaar en de onverschilligheid van vele kerkverlaters en niet-gelovigen hebben sommigen de neiging zich met enkele gelijkgezinden terug te trekken om in eigen groep het geloof op eigen wijze te beleven. De kerk wordt dan een soort heilige rest van Israël, een sektarisch groepje uitverkorenen zonder betekenis voor de wereld. Wie er bij wil horen moet zich van de wereld losmaken en nauwgezet de wetten van die groep onderhouden.

 

De katholieke kerk wil echter een volkskerk blijven, een kerk voor alle mensen, waar ook randkerkelijken nog bijhoren.

 

De kwaliteit van de kerk moet goed zijn. Er moet gewaakt worden voor een te grote verwatering en verschraling van het geloof. De kerk moet haar identiteit niet opgeven. De kerk mag zich niet aanpassen aan de waan van de dag en de geseculariseerde samenleving.

En toch is ook de kwantiteit belangrijk. Hoe meer gelovigen zich tot de kerk bekennen, hoe meer vreugde. Een groot aantal kerkleden werkt toch ook bemoedigend. En een groot aantal versterkt onze inbreng in politiek en maatschappij. Het gaat daarbij niet om macht maar om een positieve inbreng.

 

Dit betekent niet dat we maar veel kerkgebouwen moeten sluiten om er enkelen weer vol te krijgen. Per saldo schieten we daar niets mee op. De kerk moet meer zijn dan een religieuze supermarkt waar veel mensen naar behoefte sacramenten komen halen.

 

We zijn misschien lid van de ANWB, een vakbond, geabonneerd op een dagblad, een tv-gids, lid van een sportclub, een kaartclub.

Kortom, we horen bij van alles, in meer of mindere mate, voor kortere of langere duur. We zijn daarbij voor ons eigen plezier of ons eigen belang.

 

Maar lid-zijn van de kerk is van een andere orde. Tot de kerk zijn wij geroepen. Tot de kerk horen wij niet uit eigenbelang, maar omdat God onze medewerking wil voor de vestiging van zijn Rijk op aarde.

 

Kijken we nog eens naar het evangelie: Jezus staat aan het strand bij een houtskoolvuur met vis er op en brood. Hij heeft de vis van de apostelen helemaal niet nodig. Toch zegt Hij: “haalt wat van de vis die Gij zojuist gevangen hebt”. God is niet van onze bijdrage afhankelijk. Toch wil Hij van ons gebruik maken om zijn Rijk te stichten. Niet iedereen kan religieus, priester of pastoraal werker worden. Maar we kunnen wel allemaal mee vissen en meehelpen de netten binnen te halen.

 

Lid van de kerk zijn we niet omdat we overeenkomende eigenbelangen hebben, zoals bij een vakbond, maar omdat we een gezamenlijke opdracht hebben.

 

Bij de kerk horen we omdat we God liefhebben.

Jezus vraagt Petrus niet of hij paus wil worden. Jezus vraagt Petrus niet of hij in staat is wat te doen tegen maatschappelijke mistoestanden van zijn tijd. Jezus vraagt Petrus niet of hij trouw wil zijn aan zijn leer en moraal. Jezus vraagt Petrus tot driemaal toe of hij Hem liefheeft. En pas als Petrus dat driemaal bevestigt, geeft Jezus hem de opdracht de kerk te leiden. Want de kerk moet op de eerste plaats een liefdesgemeenschap zijn. Een vereniging van mensen die God en elkaar liefhebben.

 

Liefhebben is van een totaal andere orde dan ergens bij horen. Liefhebben is voor een christen niet vrijblijvend of willekeurig. Liefhebben doe je als christen niet zomaar omdat je toevallig aardige mensen om je heen hebt. Liefhebben als christen doe je met hart en ziel, met heel je wezen, onvoorwaardelijk en als het moet tegen de stroom in. Daarom vraagt Jezus aan Petrus: “Heb je mij lief?”, en niet: “Wil je Mij volgen?”, of: “zie je wat in mijn politiek?”.

 

Jezus vraagt het aan ieder van ons: “Heb je Mij lief?”. En Hij vraagt het niet één keer in uw leven,niet driemaal, bij uw doop, vormsel en huwelijk, maar elke dag weer: “heb je Mij lief”? Wat is daarop uw antwoord?