.

Pater Damiaan, één van onze heiligen.

PREEK

 

Vandaag wil ik het levensverhaal vertellen van een heilige die in eenzelfde soort tijd leefde als wij nu in de Coronacrisis. Pater Damiaan de Veuster.

Pater Damíaan wordt op 3 januari 1840 geboren in Tremelo nabij Leuven, als Jozef de Veuster.  In januari 1859 onderbreekt hij zijn studie om, in navolging van zijn broer, in te treden bij de paters van de Heilige Harten van Jezus en Maria, in Leuven. Daar neemt Jozef de Veuster de naam Damiaan aan.

 

Hij scheept op 9 november 1863 in als missionaris voor de Hawaï-eilanden. Gehoor gevend aan een oproep van de bisschop, biedt pater Damiaan zich vrijwillig aan om tussen de melaatsen te leven die naar het eiland Molokai verbannen zijn. Daar moesten ze levenslang in quarantaine blijven omdat melaatsheid uiterst besmettelijk en ongeneeslijk was.

 

De jonge missionaris van 33 jaar stapt aan land op Molokaí op 10 mei 1873.

 

Ik heb twee films gezien met het levensverhaal van pater Damiaan. Wie wil kan de dvd van me lenen. Wat me in die films getroffen heeft wil ik u vertellen. Om te beginnen dat Damiaan niet van jongsaf aan heilig en vroom was. Hij heeft een innerlijke worsteling doorgemaakt alvorens hij zich echt aan de melaatsen kon geven. Aanvankelijk stelde hij zich hautain en superieur op tegenover de melaatsen. Hij veroordeelde hun vrijzinnig gedrag, met name op seksueel gebied, hij leerde hun taal niet en raakte de melaatsen niet aan, op advies van zijn bisschop, omdat melaatsheid besmettelijk was. Aanvankelijk kreeg hij daarom geen voet aan de grond bij de melaatsen.

De kloosterorde beloofde timmerhout te zenden om huizen, een schooltje en ziekenhuis te bouwen maar het hout kwam nooit aan.

Gefrustreerd vertrok hij weer met het eerstvolgende schip

Maar op dat schip ontdekte hij het hout dat zijn kloosterorde voor zijn missiepost bestemd was. De corrupte kapitein beweerde dat het een andere bestemming had. OP dat schip zaten ook melaatsen. Hij nam een melaats kind in de armen en dreigde de kapitein met een kusje van dat kind als hij dat hout niet uitladen. De kapitein bezweek voor deze dreiging en liet het hout uitladen. Toen veranderde alles. Damiaan bleef op Molokai.

Vanaf dat moment gebruikte hij ontvangen geld en goederen niet meer om de kerk op te knappen maar om een ziekenhuisje te bouwen en de melaatsen medische zorg te verlenen. Vanaf dat moment kuste hij de melaatsen, zoals Fransiscus ooit had gedaan. Hij leerde het Hawaiaans.

Vanaf dat moment stelde hij de liefde boven alle kerkelijke regels van zijn tijd. Hij zegende bijvoorbeeld huwelijken in van niet-katholieke of gescheiden mensen, wat toen niet mocht. Hij begroef een zelfmoordenaar op gewijde aarde. Hij nam geld aan van protestanten.

Nadat hij een ziekenhuis had gebouwd, ging hij alsnog de kerk restaureren. Volgens de toenmalige voorschriften moest de kerk wit geschilderd zijn, de kleur van de reinheid. Maar toen de witte verf op was gebood hij de schilders de rest van de kerk te schilderen in alle kleuren van de regenboog met de resten kleurverf die er nog waren. Volgens de film waren de laatste woorden van Damiaan: “Schilder de kerk niet over”.

 

Door zijn ongehoorzaamheid aan de kerkelijke regels kwam hij in conflict met de bisschop van Hawaii. Die wilde hem toen weghalen van het eiland. In 1885. Maar op dat moment bleek dat Damiaan zelf melaatsheid had gekregen en zat er niets anders op dan hem daar te laten. Vanaf dat moment was hij helemaal één met zijn melaatsen.

Zijn ziekte betekende dat hij nooit meer onder de gezonde mensen zou komen. Het ergste voor hem was dat hij daardoor niet meer kon biechten. Geen enkele priester was bereid naar hem toe te gaan. Uiteindelijk besloot de bisschop dan maar zelf te gaan om zijn biecht te horen. Maar de bisschop mocht bij Molokai niet van het schip af zodat Damiaan vanaf een roeibootje zijn schuldbelijdenis moest uitspreken. Volgens de film beleed hij daarbij niet zijn ongehoorzaamheid, maar meer onkuise gedachten, verwaarlozing van zijn gebedsleven en dat soort dingen.

 

Op Molokai streeft hij er niet enkel naar melaatsen de eeuwige gelukzaligheid te geven, hij houdt zich tevens bezig met hun lichamelijk welzijn. Liefst wil hij zo dicht mogelijk bij zijn kudde zijn, hun leven delen. Dag in, dag uit, in weerwil van hun walgelijke geuren en hun afstotelijk uiterlijk, bezoekt hij de mensen die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd. Hij spreekt hen toe, verbindt hun wonden, deelt warme kleren uit, vergezelt hen naar hun laatste rustplaats.

Hij reorganiseerde er de verwilderde gemeenschap. Naast zijn werk als priester vervulde hij ook de rol van dokter, en hij maakte zelfs doodskisten en groef graven. Er kwamen degelijke huizen en een school, de hygiënische en materiële levenscondities verbeterden. Hij zorgde ook voor gezonde ontspanning in de nederzetting. Muziekverenigingen ontstonden en Damiaan had heel veel plezier aan de paardenkoersen die hij voor de jongens organiseerde.

 

Dankzij Damiaan wordt de hel op Molokai, eerst gekenmerkt door egoïsme, immoraliteit en wanhoop, stilaan omgevormd tot een hechte leefgemeenschap.

 

In de laatste vier jaar van zijn leven beleeft hij een sterke innerlijke verdieping: één met de gekruisigde Christus ervaart hij een wonderlijke vreugde. De aanvaarding van zijn dagelijks lijden bereikte in Damiaan de graad van heiligheid, niet alleen vanwege de omstandigheden waarin hij op de nederzetting diende te leven, doch vooral het onbegrip en het onrecht, de kritiek en de laster moeten hem veel verdriet gedaan hebben. Het meest buitengewone van alles was de moed waarmee hij dit lijden droeg, zonder zich te beklagen, zonder zijn dienstbaarheid te verminderen.

Gedreven door zijn verlangen om de levenssituatie van melaatsen te verbeteren, interesseert Damiaan zich ook voor de vooruitgang van de wetenschap en probeert hij nieuwe behandelingen op zichzelf uit.

Dankzij het medisch onderzoek dat Damiaan liet doen naar melaatsheid is er uiteindelijk een medicijn gevonden dat de ziekte tot staan kan brengen. Maar zelf heeft hij daar niet meer van kunnen profiteren.

 

Pater Damiaan sterft op 15 april 1889. Hij is dan negenenveertig jaar oud. Door zijn levensoffer werd wereldwijd de aandacht gevestigd op het melaatsenprobleem.

In 1936 zijn de stoffelijke resten van pater Damiaan overgebracht naar Leuven. Zijn lichaam wordt bijgezet in de crypte van de kerk van de paters van de Heilige Harten in Leuven. Koning Leopold III, de hoogste burgerlijke en kerkelijke overheden en een mensenmassa zijn getuige van deze gebeurtenis.

 

Omdat Damiaan zo koppig was en vaak ongehoorzaam was geweest aan de kerkelijke regels, heeft het lang geduurd voordat hij heilig verklaard is. Ook ontbraken voor een heiligverklaring twee wonderen die op zijn voorspraak gebeurd moeten zijn. Maar Moeder Teresa, die ook veel voor de melaatsen heeft gedaan, noemde pater Damiaan zelf een wonder.

 

In oktober 2009 is hij uiteindelijk toch heilig verklaard.