Oog krijgen voor de eenzame, de zwakkeren en uitgestotenen onder ons.
Ik kijk graag naar natuurfilms. Het is fantastisch om te zien hoe dieren zich kunnen oriënteren, bijvoorbeeld trekvogels. Het is fantastisch om te zien hoe lenig dieren zijn, zoals de apen. Het is fantastisch om te zien hoe dieren zich kunnen aanpassen aan hun omgeving, bijvoorbeeld kameleons. Het is fantastisch om te zien hoe dieren samenwerken, bijvoorbeeld mieren die een nest bouwen. Het is fantastisch om te zien hoe ouders hun jongen verzorgen. Maar het is verschrikkelijk om te zien hoe wreed roofdieren zijn als ze hun prooi opjagen, grijpen en verscheuren. Hoe moet een hert zich voelen in de klauwen van een leeuw, of een muis in de maag van een slang? Geen eervolle begrafenis. Geen afscheidsviering. Geen nagedachtenis. Dieren komen, leven en verdwijnen naamloos. De sterksten overleven. De zwakkeren vallen ten prooi aan roofdieren en dienen slechts als voedsel voor anderen.
Bij de mens kan het anders. De mens heeft verstand gekregen. De mens heeft een ziel die verlangt naar liefde, gerechtigheid, vrede en geluk. Ook de zwakkere heeft een ziel met dit verlangen. Dankzij het verstand kán de mens het dierlijk instinct overstijgen en het leven op een hoger plan brengen. “Kán”, zeg ik. Want hoe vaak zien we niet dat ook onder mensen de zwakkeren uitgestoten worden, vermoord worden, gediscrimineerd worden en het onderspit delven.
In het Rijk Gods telt iedereen mee, ook de geestelijk gehandicapte, de blinde, de zieke, het ongeboren kind, de bejaarde. We zien dat al in de joodse geschiedenis: in de eerste lezing hoorden wij over het joodse volk dat terugkeert uit de ballingschap. God zegt: “Van het uiteinde der aarde breng ik mijn volk bijeen, ook de blinden, de lammen, de zwangere en barende vrouwen.” De zwakkeren worden meegenomen. Niemand wordt achtergelaten. Ook al gaan ze door die zwakkeren wat langzamer vooruit, toch gaan ze mee.
In het evangelie zien we hetzelfde: Jezus trekt met een flinke menigte Jericho uit, op weg naar Jeruzalem. Daar zit een blinde bedelaar langs de weg. Hij riep: “Jezus, Zoon van David, heb medelijden met mij!”. De blinde smeekt om medelijden. De mensen zijn kennelijk onbarmhartig tegen hem. Blinden en gehandicapten werden gezien als zondaars die door God met een handicap waren gestraft. Daarom werden zij gewoon uitgestoten, juist door de gelovigen. Als iemand blind geboren werd en het dus geen straf voor eigen zonden kon zijn, dan was het een straf voor zonden van zijn ouders of voorouders. Daarom wordt die blinde Bar-timeüs genoemd, d.w.z. zoon van Timeüs.
De mensen snauwden Bartimeüs toe te zwijgen. Dat had nog een reden. Hij riep: “Zoon van David”. Dat was gevaarlijk. Dat was een politieke uitspraak. David was immers koning geweest en de titel Zoon van David drukte het verlangen uit naar een joodse troonopvolger en dat was een rechtstreekse verzetsdaad tegen de Romeinse bezetters. Bartimeüs kon dus beter zijn mond houden. De romeinse overheid was niet gediend van commentaar van de joden zoals onze overheid ook niet blij is met kritiek van kerkelijke zijde. Gelukkig is er hier nog gesprek mogelijk over meningsverschillen. In veel landen niet. Mond houden. Godsdienstvrijheid vinden de meeste regeringen goed zolang de kerken zich maar binnen de vier kerkmuren terugtrekken en zich bezighouden met vrome liturgie en onderlinge bekvechterij.
Maar Jezus zwijgt niet. Hij blijft staan en zegt: “Roep hem eens hier”. Hier zit een stukje humor in. De mensen die de blinde eerst toesnauwden te zwijgen krijgen van Jezus de opdracht hem te roepen. Ze doen het ook. Nu zeggen ze opeens tegen de blinde: “Heb goede moed! Sta op, Hij roept u”.
Jezus heeft een goede invloed op de mensen: Hij leert ze barmhartig en solidair te zijn.
Na de genezing mag Bartimeüs gaan. Maar hij gaat niet. Hij blijft bij Jezus en sluit zich bij Hem aan op zijn tocht. Zijn tocht naar Jeruzalem, de plaats waar Jezus zelf uitgestoten zal worden en onschuldig vermoord. Want Jezus heeft het niet alleen opgenomen voor zwakken, armen en uitgestotenen, Hij is zelf één van hen geworden en heeft hun lot ondergaan.
Alleen zo wilde Hij het Rijk Gods binnengaan.
Ik heb ontzettend veel bewondering voor de mensen die zorgen voor en omgaan met de zwakkeren onder ons: echtgenoten die dagelijks hun partner bezoeken in een verpleegtehuis, verplegers en verzorgenden van geestelijk gehandicapten, vrijwilligers die zich inzetten voor de asielzoekers, een meisje dat met een blinde jongen durft te trouwen, zusters die werken voor zwervers, mensen die werken voor blinden of gehandicapten.
Vroeger werd dat meestal gedaan door religieuzen. Dat waren mensen die geen ambities hadden om carrière te maken of rijk te worden. Maar religieuzen zijn er steeds minder. Dus zullen wij het als gelovigen moeten overnemen. Want het Rijk Gods is alleen daar waar iedereen meetelt: de blinde, de asielzoeker, de aidspatiënt, het ongeboren kind, de gepensioneerde, de alleenstaande vader of moeder.
Wie dat niet ziet is pas echt blind. Wie bepaalde mensen niet ziet zitten of niet ziet staan, die is pas echt blind. Blind voor Gods liefde. Blind voor het Rijks Gods. Blind voor het beloofde land.
Jezus kan ons de ogen openen als wij onze blindheid onder ogen zien en bidden om medelijden. “Rabboeni, maak dat ik zien kan”, bad Bartimeüs. Wij kunnen bidden: “Jezus, geef dat wij oog krijgen voor de eenzame, de zwakkeren en uitgestotenen onder ons”.