.

God heeft medelijden

God heeft medelijden.

Ik zat eens op een bank op het perron in Utrecht. Het regende. Het was rond Kerst. De lichtjes schitterden in de regen en door de lucht klonk: ‘I’m dreaming of a white Christmas’. Toen kwam er een man naast me zitten. Hij stonk. Zijn haren zeiden me dat hij al weken niet onder de douche was geweest. Een zwerver, een drugsgebruiker misschien? Hij keek mij aan, met rooddoorlopen ogen. Hij sprak mij aan, met een wat onzekere stem. Ik drukte mijn tas stevig tegen mij aan alsof ik mij wilde verschuilen achter een schild. En toch werd ik geraakt door die rood doorlopen ogen. Waren dat tranen dan misschien? Werd ik bewogen door die onzekere stem? En ik sprak terug, zei iets onnozels als: “Ja het is slecht weer”. Maar kennelijk was die reactie voldoende voor hem om zijn vertrouwen te winnen. Hij keek omhoog, en in het kunstlicht van de lantaarns glinsterde iets in zijn ogen. Hij begon me zijn levensverhaal te vertellen. Hoe hij als jongeman een baan had gehad in de haven. Maar na een ongelukje was hij afgekeurd en kwam in de WAO. Zijn verkering was uitgegaan. Hij had verkeerde vrienden gekregen. Was aan de drank geraakt, kon zijn huishuur niet meer betalen en was op straat terecht gekomen. De feestelijke etalages en winkelende mensen hadden hem duidelijk gemaakt dat ie niemand had om inkopen voor hem te doen. Elke raam waarachter gezellig een kerstboom brandde, maakte hem tot buitenstaander. De avond voor kerst vorig jaar hield ie het niet langer uit en was ergens de kroeg in gedoken. ’s Avonds laat was hij op de brommer, die hij toen nog had, een tuin in gevlogen en donderde met een gangetje van veertig over een stoeprand: goed voor drie weken aandacht en verzorging in het ziekenhuis. De slijter zat in het complot en bracht elke week op een bezoekuur twee flessen cola. Maar op een dag begon de dokter iets te vermoeden: “Geef die fles eens hier”, had de dokter gezegd. Hij zei nog: “Da’s cola”. “Geef die fles hier!” herhaalde de dokter. De dokter snoof, schudde meewarig zijn hoofd en zei: “zoekt u maar een andere arts”. Toen hadden ze hem acuut op straat gezet.

Toen hij dat verteld had, kwam de trein er aan en ik stond op. “Bedankt”, zei hij. Zijn stem klonk niet langer aarzelend. “Bedankt dat u met mij wilde praten”. Ik draaide mij om en wilde hem een hand geven, maar hij was al verdwenen in de mensenmassa.

Tot zover dit verhaal. Dit was geen eigen ervaring, maar een verhaal dat ik heb gelezen. Maar ik mocht het zelf ook wel eens meemaken: dat ik iemand ontmoette die zijn hart bij mij uitstortte, die drie kwartier aan het woord was zonder dat ik er tussen kon komen. En na afloop van dat verhaal zei die persoon: “Bedankt pastoor, we hebben een fijn gesprek gehad”.

Een luisterend oor met echte aandacht en liefde is vaak al genoeg om iemand licht te brengen in de duisternis. Op een kerstkaart die ik kreeg stond dit gedicht:

Wij hebben elkaar nodig, dat is toch zonneklaar.

Want mensen willen warmte en aandacht voor elkaar.

Alleen maar even praten, spontaan een lieve lach.

Zo zorg je voor een lichtje, ook op een donkere dag.

Iemand die naar je luistert, zomaar met je praat.

Dat is nu juist datgene waar het in het leven om gaat.

 

Wat doet een kind dat verdriet heeft? Het gaat huilen om de aandacht van vader of moeder te trekken. Vader of moeder vragen wat er aan de hand is. Het kind doet zijn of haar verhaal. Ondertussen drogen de tranen op en als vader of moeder met een enkel woord begrip tonen voor het kind, is het probleem meestal al opgelost.

 

Zo was het met God ook 2000 jaar geleden: God heeft de ellende van zijn volk gezien: het Joodse volk: onderdrukt door de Romeinse bezetter, overgeleverd aan liefdeloos wetticisme van de Joodse leiders, schriftgeleerden en wetgeleerden, haat tegen buitenlanders, vijandschap tussen Samaritanen en Judeeërs.

God kreeg medelijden. Niet alleen met het Joodse volk, maar met heel de mensheid. En Hij besloot met de mens in gesprek te gaan. Hij besloot zelf mens te worden. Niet om de macht te grijpen, niet om de mensen te veroordelen en straf te geven. Nee, Hij besloot mens te worden om de mens nabij te zijn. Om een luisterend oor te bieden, om mensen liefdevol aan te kijken, om kinderen de handen op te leggen en te zegenen, om zieken aan te raken zodat ze zouden genezen, om zondaars te laten voelen dat ze in wezen goede mensen zijn die een positieve bijdrage aan een gelukkige wereld kunnen leveren, bijvoorbeeld Zacheus). God werd mens om zondaars te vergeven en vrij te spreken, bijvoorbeeld de overspelige vrouw. God werd mens om uitgestoten mensen weer bij de gemeenschap te betrekken (denk aan de melaatsen). God werd mens om de vicieuze cirkel van het geweld, het kwaad, de haat en de wraak te doorbreken en vrede te brengen door te zeggen: “Bemint uw vijanden en bidt voor wie u vervolgen. Neem geen wraak, maar overwin het kwade met het goede”. God werd mens om alle volkeren met elkaar te verzoenen, Jood en niet-jood. Hij kwam in de wereld om vreemden tot vrienden te maken. Hij kwam om alle mensen, gelovig of niet, tot eenheid te brengen.

God is naast ons komen zitten. God is naast ons komen staan. God heeft een arm om ons heen geslagen om ons te laten voelen dat Hij een ontzaglijk grote liefde voor ons heeft. Voor u en mij. Voor jou en je buurman. Voor je vriend en voor die vreemdeling die bij jou in het dorp in een asielzoekerscentrum is terechtgekomen. Voor uw kinderen en voor die jongeren die op straat rondhangen. Voor u en voor die onaardige collega, die zo chagrijnig is omdat hij thuis met zijn vrouw onder spanning leeft, zijn zoon is weggelopen en hij nog een grote schuld moet afbetalen.

Zoals een moeder zich over een huilende baby ontfermt, zo ontfermt God zich over ons, over u en mij.

Een moeder geeft het leven aan een kind. Zij lijdt er voor: de barensweeën verdraagt ze uit liefde voor het komend kind. Een moeder is blij als het kind blij is en een moeder lijdt mee als het kind lijdt. En een goede vader natuurlijk ook.

 

Zo is God de Vader ook: God heeft medelijden met ons, zijn kinderen, omdat we nog zoveel angst kennen, angst voor aanslagen, angst voor ziektes, angst voor aantasting van onze privacy, angst voor het oordeel van medemensen, angst om buiten de boot te vallen. Angst om de mindere te zijn.

God leeft met ons mee.

 

Met Kerstmis denken we aan de belofte die gericht werd tot Maria: “De Heer is met je” (Luc. 1, 28). De engel verkondigde haar de geboorte van de Redder. Hij komt niet zomaar op bezoek: Hij komt om ons te redden! Hij wordt gedreven door medelijden met zijn eigen schepselen en wil niet dat zij verloren gaan aan egoïsme, onverschilligheid voor elkaar, haat of verdeeldheid. …. Hij geneest ons hart van egoïsme en geeft ons de mogelijkheid anderen te helpen die in moeilijkheden zijn. (Woord van Leven december 2016, Fabio Ciardi)

De dichter Albert Pirenne schreef:

Wij vieren de dagen van een kind in de stal,

Ontwapenend klein en een vreugde vooral

voor mensen die onrecht of pijn moeten lijden

Hij deelt hun verdriet en staat aan hun zijde.

 

God is uit medelijden mens geworden, Immanuel, God met ons, God in ons midden. Hij zit naast u.