14e zondag door het jaar C

 

LEZINGEN:                           EERSTE LEZING:  Jesaja 66,10-14c                                                   EVANGELIE: Lucas 10,1-20

THEMA: Geniet van het leven.

 

Vakantietijd: een tijd van genieten: veel mensen verblijven in een hotel of pension. Zij laten zich heerlijk verzorgen: je ontbijt staat klaar, de koffie wordt gebracht, in de duurdere hotels worden zelfs je koffers naar de kamer gebracht en je bed elke dag voor je opgemaakt en de was wordt voor je gedaan. Je hoeft helemaal niets te doen. Heerlijk relaxen. Je gaat ‘s avonds naar een concert of een opera en je zit heerlijk te genieten van wat je voorgeschoteld wordt. Je hoeft er helemaal niets voor te doen.

Je voelt je dan als een klein kind: dat wordt lekker vertroeteld en verwend, dat drinkt aan moeders borst, dat hoeft nergens aan te denken, dat hoeft zich nergens zorgen over te maken. Een klein kind is geliefd en  krijgt alles wat het nodig heeft. Het kan eindeloos spelen en doen waar ze zin in heeft.

 

En toch zit er een addertje onder het gras: met geld kun je veel luxe kopen. Maar het meest essentiële niet: de vriendelijkheid van de gastheren en -dames, de beleefdheid van de medegasten, de behulpzaamheid van de overheid en de plaatselijke bewoners bij problemen of een ongeluk; en het mooie weer, de schoonheid van de natuur, het geluk dat je moet hebben om net die zeldzame vogel of plant te zien.

 

Phil Bosmans schrijft in zijn boekje “In liefde weer mens worden”: “De essentiële dingen van het leven zijn gratis! De schoot van je moeder, en een vader die zingt. De zon en de vriendschap. Een plaats aan tafel en een hartelijke omhelzing. Het zon in de zomer. Het lachen van een kind. Het lied van een vogel. Het kabbelen van de beek. Het sap in de bomen, Het golven van de zee. De dag en de nacht. De rust en de stilte. De zevende dag. Het leven. Het mens-zijn op aarde.”

 

Al die gratis dingen zijn uitingen van Gods liefde.

Als we genieten van het leven, dan mogen we God niet vergeten, die ons al dat moois geschonken heeft. Juist de vakantietijd is een tijd om aan God te denken. Om God te danken.

 

In het evangelie gaan 72 leerlingen op reis. Ze gaan niet op vakantie. Ze gaan naar alle steden en plaatsen waar Jezus van plan was heen te gaan. Ze moesten de mensen dus voorbereiden op de komst van Jezus. De leerlingen mogen niet veel meenemen: geen reiszak en geen extra schoeisel. Zelfs geen geldbeurs. Ze moeten helemaal vertrouwen op Gods zorg, op Gods voorzienigheid. Priesters, zusters, paters en broeders hebben dit in de geschiedenis ook veel gedaan: ze zijn zonder veel bagage vertrokken naar verre vreemde landen. De zusters van Moeder Teresa in Rotterdam wonen daar slechts drie of vier jaar. Daarna worden ze weer overgeplaatst naar een ander land. Ze nemen dan slechts 1 tas met kleding en enkele persoonlijke dingen mee. Ze hebben dan nog minder dan een vakantieganger bij zich.

Missionarissen ontmoetten vaak wantrouwen en vijandschap. Toch zijn ze ook steeds door goede mensen ontvangen. God zorgde voor hen.

 

Dan zit er nog iets wonderlijks in het evangelie. Iets wat heel onlogisch lijkt. En dan bedoel ik dat de leerlingen op hun tocht niemand mogen groeten onderweg. Dat lijkt onvriendelijk en zelfs onbeleefd, maar met groeten wordt in het oosten bedoeld dat je je reis onderbreekt om bij iemand op bezoek te gaan, te blijven eten en slapen. Iemand begroeten is niet even je hand opsteken. Een oosterse begroeting, daar ben je niet zomaar van af. Je zou het kunnen vergelijken met een priester die gebeld wordt om naar een stervende te komen. Dan blijft hij onderweg geen praatjes maken met alle bekenden die hij tegenkomt. Dat is dus verklaarbaar.

 

Onze vakantie is geen missietocht. En toch kunnen wij op vakantie het evangelie uitdragen. Door onze vriendelijkheid. Door ons geduld voor de kassa waar een rij van 200 mensen voor je staat. Door onze behulpzaamheid bij het opzetten van de tent van de buurman. Door verdraagzaam te zijn tegenover kinderen die in hun spel een beetje lawaai maken.

Elke dag zal een gelegenheid bieden om ons christen-zijn waar te maken.

Dan zal God voor ons zorgen.

 Het volgende verhaaltje kan ons helpen te begrijpen dat geluk niet met geld te koop is.

DE RIJKE JONGEN DIE EEN VISSER WERD    

Een rijke familie ging eens met een groot jacht de zee op. De zoon was heel erg verwaand. Hij was een student aan de universiteit en moest van zijn vader professor worden. Hij schold op alle knechten aan boord en pikte geld waar hij kon. Op een dag echter viel hij overboord en niemand had het in de gaten. Het jacht voer door. Maar de jongeman werd opgepikt door een vissersschip. Dit vissersschip was net uitgevaren voor een reis van vele weken. De jongen eiste de kapitein dat het vissersschip hem eerst terug zou brengen naar de haven. Maar de kapitein weigerde. Hij kon meehelpen op het schip en daarmee zakgeld verdienen. Maar de jongen werd kwaad. “Wie denk je wel dat ik ben” riep hij. Maar dat interesseerde de kapitein niets. Toen zei de jongen: “Als je me direct terugbrengt krijg je zo’n grote beloning van mijn vader dat je nooit meer hoeft te werken. De kapitein lachte erom. Het werken was zijn lust en zijn leven. De jongen kreeg het niet voor elkaar en was gedwongen mee te varen. Eerst schold hij alle vissers aan boord uit en weigerde hij ook maar een vinger uit te steken. Maar na enkele dagen merkte hij hoe egoïstisch hij was. Langzamerhand veranderde zijn houding. Hij leerde de schippers kennen, ging steeds meer meehelpen en op laatst voelde hij zich helemaal thuis op het schip. Toen ze weer terug in de haven waren vroeg hij of hij visser op dat schip mocht worden. Zijn vader was kwaad en begreep er niets van, maar de jongen zette door en werd visser.