.

De gever meer liefhebben dan het geschenk.

De gever meer liefhebben dan het geschenk.

 

PREEK 13e zondag jaar A

Boskoop Reeuwijk en Haastrecht (met doop)

LEZINGEN: 2 Koningen4,8-11+14-16a ; Mt. 10,37-42

INLEIDING OP EERSTE LEZING:

De eerste lezing is een heel oud verhaal. Het gebeurde al   jaar voor Christus. Toen was er iemand die namens God sprak. We noemen dat een profeet. Hij heette Elisa en had een knecht die heette Gehazi. Hij was op reis. Niet voor een vakantie maar om overal over God te spreken. Hij kwam in Sunem. Dat is een dorpje vlak onder Nazareth, waar later Mari, Jozef en Jezus woonden. OP reis zijn in die tijd was niet zo makkelijk. Wij pakken de auto of het vliegtuig. Maar die waren er nog niet. De meeste mensen reisden gewoon te voet. En dan ben je soms dagen onderweg en moet je onderweg ook ergens slapen. Daarover gaat het volgende verhaal.

PREEK

(Reeuwijk: vraag: houden je vader en moeder van je?)

Ik begin met een piepklein sprookje.

Er was eens een jongen die veel van zijn moeder hield. Nu gebeurde het dat hij verliefd werd op een meisje. Het meisje zei hem dat zij met hem wil dit trouwen mits hij haar het hart van zijn moeder bracht. De jongen ging naar zijn moeder, dode haar en ging met het hart op weg naar het meisje. Onderweg struikelde hij echter en het hart viel op de grond. En het hart van de moeder sprak: “heb je je pijn gedaan jongen?”.

Een klein sprookje met een diepe boodschap. De liefde van de moeder was oneindig groot en veel groter dan die liefde tussen de jongen en zijn meisje. De jongen had zich echter een ogenblik door de verliefdheid laten verblinden en had zijn moeder gedood. De liefde van de moeder bleef echter. De jongen was immers haar zoon en die zoon had van haar het leven ontvangen.

Hoe pijnlijk is het voor ouders als één van de kinderen, om wat voor reden dan ook, hen laten vallen.  De liefde van ouders en de zorg die zij aan de opgroei en de opvoeding besteed hebben, kan nooit genoeg beantwoord worden. Daarom staat er in de 10 geboden: Eer je vader en moeder.

Maar wat moeten we dan met de uitspraak van Jezus: wie vader en moeder meer bemint dan mij is mij niet waardig. Achter deze uitspraak zit de gedachte dat God de Gever van het leven is, de uitvinder ook van ouders. God heeft een grotere liefde voor ons dan welk schepsel ook. Natuurlijk houden je ouders heel veel van je. Maar God bemint ons nog meer. Daarom moeten we God boven alles beminnen, zelfs boven eigen ouders, eigen vrouw of kinderen.

Nog een voorbeeldje ter illustratie. Een kind is jarig; er komt bezoek met een cadeautje. Het kind zal heel blij zijn met dat cadeau maar bovenal zal het kind van de schenker gaan houden. We zouden vreemd en boos opkijken als ze het kind zou zeggen: “bedankt voor het cadeau en hoepel nu maar weer op”.

Nog een klein voorbeeldje: – Theo heeft een vriendin: Christa. Hij weet dat Christa van puzzelen houdt en op een dag neemt hij een puzzelboekje voor haar mee met doorlopers. Christa zegt: “wat leuk”, pakt een pen en begint gelijk aan de eerste doorloper. “Kook jij het eten maar”, zegt ze. Theo doet het. Aan tafel ligt het puzzelboekje naast haar bord. Het enige wat ze onder het eten aan Theo vraagt, is een ander woord voor ontroe­ring, een ziekte bij kippen, een stof in vor­meloze toestand, een edelmetaal en een loof­boom. Na het eten mag Theo de afwas doen, want zij wil de puzzel afmaken. Daarna zouden ze naar een toneelvoorstelling gaan, maar Theo krijgt te horen dat Christa liever thuis blijft om te puzzelen.

– Wat zal Theo bij zichzelf denken? Hoe zit dat nu? Hou je meer van dat puzzelboekje dan van mij?

Zo komen we dan bij een goed verstaan van de uitspraak van Jezus: “Wie vader of moeder meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig. Wie zoon of dochter meer bemint dan Mij, is Mij niet waardig.”

Wanneer we God boven alles en iedereen bemin­nen, dan worden de mense­lijke verhoudingen zuiver. Dan worden de relaties vrij van heer­s­zucht, hebzucht en vrij van eigenbelang. Dan vinden we de kracht het kruis op ons te nemen in de verzorging van een levenspartner, een zorgbehoevende ouder of probleemkind.

Uit de grote liefde van God volgt ook dat we alle aandacht en zorg hebben voor de medemens. Hij heeft ons de medemens geschonken om mee te leven, te spelen, te delen, te werken en te helpen. Juist omdat mensen kinderen Gods zijn, zullen we hen hoogachten en niet minachten. Er is geen tegenstelling tussen liefde voor God en liefde voor de naasten. Ze liggen in elkaars verlengde. Maar God als de gever moeten we boven alles beminnen.

We zien dat ook In de eerste lezing: een echtpaar laat een kamer bouwen omdat ze in een man een gezondene van God zien. Het ware gelaat van Jezus kent niemand. Maar in deze tijd neemt dat gelaat van Jezus vele gezichten aan, want we kunnen hem herkennen in het gezicht van medemensen. Die gezichten kunnen ons vreugde schenken, maar ook is het mogelijk dat die gezichten een beroep op ons doen tot solidariteit, hulp, medelijden of liefde. Soms zijn gezichten zo door het leven getekend, door het lijden of door de zonden, dat we er nauwelijks nog iets goddelijks in kunnen herkennen. Maar ook Jezus op de kruisweg of aan het Kruis was niet meer als God te herkennen. In zulke mensen kunnen wij nog de lijdende Christus zien, die ons oproept het kruis op te nemen.

Elke ontmoeting met de medemens kan ons dichter bij God brengen, hetzij doordat die ander direct een geschenk is van Gods liefde, hetzij dat die ander ons geduld, onze liefde of ons geloof op de proef stelt.

Nooit mag een medemens ons van God afleiden. Want geen mens kan ons alles geven wat God ons wil geven. Bijvoorbeeld het eeuwig leven. Het mooiste is als twee mensen die met elkaar een relatie hebben, allebei God boven alles stellen. Hun liefde wordt dan puurder, zuiverder en standvastiger. Hun loon zal groot zijn . Laten we God boven alles beminnen omdat hij ons meer dan wie ook lief heeft.